Dan Van Severen (1927-2009)
Past exhibition: Oscar Colbrandt - Dan Van Severen.
Dan Van Severen werd geboren te Lokeren op 8 februari 1927. Hij studeerde aan het Gentse Sint-Lucasinstituut tussen 1941 en 1948, waar hij onder meer les volgde bij Gerard Hermans. De jonge kunstenaar raakte er onder de indruk van de tekeningen van Servaes. In 1951 ging hij verder studeren te Antwerpen. De lessen die hij kreeg van Antoon Marstboom (1905-1960), in een voorbereidend jaar op zijn studies aan het Hoger Instituut, waren van groot belang voor zijn artistieke ontwikkeling.
In 1957 nam Van Severen deel aan de Jeune Peinture Belge, waar hij een eervolle vermelding ontving, na laureaat Serge Vandercam. In dat jaar vond hij een smeedijzeren traliewerk dat de sleutel zou vormen tot zijn carrière, die in een versnelling terecht kwam.
In de werken van de jaren 1955-1956 is de figuratie nog zichtbaar. Zo onderzocht de kunstenaar het thema van de Gekruisigde Christus. Wat toen begon als een duidelijke, figuratieve weergave werd door Van Severen gaandeweg tot zijn essentie gereduceerd. Wat overbleef is de kruisvorm.
Tussen de jaren 1956 en 1960 maakte de kunstenaar een enorme evolutie door. Het contact met medekunstenaars van de groep G-58 Hessenhuis en de confrontatie met de moderne kunst op de Expo ’58 te Brussel leidden ertoe dat Van Severen de expressieve abstractie achter zich liet. Hij concentreerde zich op de bouwstenen van de kunst: de lijn en geometrische vormen als cirkel, vierkant, rechthoek en ruit. Hun onderlinge relatie en spanning beheersten vanaf de tweede helft van de jaren vijftig zijn werk.
Reeds in de jaren 1959-1960 lijkt Van Severen zijn definitieve richting te hebben gevonden. Werken uit die periode bevatten alle thema’s die de kunstenaar gedurende de rest van zijn carrière zou uitwerken.
In 1959 verhuisde Van Severen naar Brugge waar hij les gaf aan het Hoger Rijksinstituut voor Technisch Onderwijs. Daar had hij contact met Luc Claus, en met de Raaklijn groep waartoe onder meer Gilbert Swimberghe, Herman Sabbe en Jaak Fontier behoren. Van Severens werk oogstte nationaal en internationaal veel lof. Mede door het tentoonstellen in belangrijke avant-garde galeries in binnen- en buitenland werd zijn reputatie als ‘coming man’ versterkt.
In 1966 werden twee tekeningen van de kunstenaar aangekocht door het Museum voor Schone Kunsten te Gent. De tweede helft van de jaren zestig zouden voor Van Severen een soort
loutering betekenen. Ze brachten erkenning voor het harde werk van de voorgaande jaren en een bevestiging van zijn belang binnen de Belgische en Europese moderne kunst. Hij werd uitgenodigd voor de Biënnale van Sao Paulo in 1967 en het jaar erop nam hij deel aan de Documenta IV.
In 1969 stopte Van Severen met het schilderen met olieverf: vanaf nu werkte hij uitsluitend met tempera en potlood op doek.
Van Severens werken op de Biënnale van Venetië in 1970 lijken de ‘klassieke’ periode van de kunstenaar in te luiden. De periodes van experimenteren waren voorbij, medium en thema’s waren gevonden. Van Severens verdere werk kon zich nu uitpuren, condenseren en concentreren. Hij bleef zoeken naar het verbeelden van de essentie in subtiele, quasi oneindige variaties. Vanaf 1976 verdween ook het onderscheid tussen schilderij en tekening: beide media worden evenwaardig.
Sinds 1971 vinden we Dan Van Severen terug in het Gentse. Hij betrok er verschillende ateliers om zich uiteindelijk in de de stad zelf te vestigen. Les geven werd ook een belangrijk deel van zijn leven: tot 1992 zou hij doceren aan het Gentse Sint-Lucasinstituut in de afdeling schilderkunst. Hij legde er de klemtoon op de basisprincipes van de schilderkunst: hoe een onderwerp te bekijken en te analyseren en hoe het resultaat van de actie van het begrijpend kijken te vertalen naar een tweedimensioneel vlak.
Intussen had de retrospectieve van de kunstenaar in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel in 1974 het ‘meesterschap’ van de kunstenaar definitief bevestigd. Van Severen maakte in zijn werk van de jaren zeventig en tachtig opnieuw een evolutie door naar nog meer soberheid en gebaldheid. Daar waar de werken uit de jaren zestig en zeventig vaak opgebouwd zijn uit geometrische figuren kwam nu de lijn stilaan op het voorplan. Rooster, kruis en lijnen vormen de basis van de werken die ontstaan in de jaren tachtig en negentig. Voor het eerst in zijn carrière leek Van Severen naar het minimalisme te neigen, zonder echter zijn eigen vormentaal in de steek te laten. Een van de hoogtepunten in deze evolutie werd zijn kruisweg uit 1984, een van de zeldzame ‘sculpturen’ van de kunstenaar.
De monografische en groeptentoonstellingen in galeries en musea volgden elkaar in een zeer snel tempo op. Inhoudelijk leek het werk nauwelijks te veranderen, maar Van Severen was voortdurend op zoek naar een andere manier om zijn werk te tonen. Zo begon hij in 1993 met
de tentoonstelling van zijn ‘dubbele tekeningen’, twee tekeningen op een gevouwen blad, die gewild of ongewild elkaars verhaal gingen beïnvloeden.
Na 2000 bleef de kunstenaar actief werken. Tentoonstelling volgden elkaar op en af en toe stelde hij tentoon samen met zijn zonen Maarten en Fabiaan Van Severen. Het overlijden van Maarten in 2005 was een enorme slag voor de kunstenaar. Dan Van Severen overleed op 15 februari 2009.
Van Severens werk valt niet weg te denken uit de naoorlogse Belgische en zelfs Europese kunstgeschiedenis. Zijn werk is opgenomen in tal van binnen- en buitenlandse particuliere en publieke verzamelingen en zijn invloed is tot op vandaag merkbaar. De integriteit van zijn levenswerk werd en wordt nog steeds gewaardeerd en de relevantie van zijn werk 1ijkt met de jaren te groeien.
‘Heimwee van de geest…’
Van Severen herleidt het beeld van de werkelijkheid tot haar abstract-lineaire essentie. Zijn uitgangspunt blijft de werkelijkheid. Architecturale elementen, stillevens of menselijke figuren worden door de actie van het kijken en analyseren tot hun basislijnen teruggebracht. Zo gaat Van Severen bewust terug naar de basis van de kunst: het compositieschema. Hij deconstrueert de technieken van de schilder- en beeldhouwkunst, zoals deze sinds de renaissance toegepast werd. De ‘inventione’, hoe de werkelijkheid te vertalen naar een twee-dimensioneel vlak, primeert. Bij de uitvoering, de ‘executione’, tracht Van Severen een zo groot mogelijke directheid en waarheid na te streven, zonder echter te vervallen in een ‘objectieve’ schilders- of tekenstijl zoals men aantreft bij de conceptuelen en geometrisch abstracten. De concentratie van compositorische elementen als geometrische vormen en lijnen materialiseert zich met een ingehouden gebruik van kleur of tonaliteiten en met een groot gevoel voor tactiliteit.
De gecondenseerde, doorwerkte beelden triggeren associaties met archetypische inhouden of oerinstincten in plaats van aan te sturen op een rationele benadering. De kunstenaar wekt in de toeschouwer gevoelsinhouden op die doen denken aan het soort onbestemde maar allesoverheersende gevoel van onrust bij de herinnering van een droom.
Het levensgevoel van Dan Van Severen wordt voelbaar doorheen en tegelijk bijna ondanks de verschijningsvorm van zijn werken. Men kijkt als het ware voorbij de vlakken of lijnen en komt tot abstracte of fundamentele ervaringen, terwijl Van Severen de toeschouwer tegelijk ook leert kijken.
In het vroegere werk herkent men figuratie die tegelijk zichzelf opheft. Men ziet ritmeringen, die zich vormen door een opeenvolging van structuren maar tegelijk doorbroken worden.
Iets later worden tactiele, donkere geometrische vlakken ‘doorboord’ door een lichtende vorm of verstoord door tralie-lijnen.
Er zijn werken met traliestructuren die claustrofobie oproepen en deze tegelijk doorbreken, door de lichtende vorm die erachter schuilt. Je merkt allusies op beklemming en vrijheid in eenzelfde werk. Op beslotenheid en openheid. Op intimiteit en het negeren van het individu. Op wegdenken van al het overbodige tot de essentie zich openbaart. Op het zich afschermen, wegduwen van een andere realiteit of net de andere kant van een ‘scherm: bescherming.
Zo vertaalt zich de fascinatie van de kunstenaar voor de robuuste romaanse abdij architectuur, waarbij monumentale natuurstenen muuroppervlakken, van binnenuit bekeken, amper enkele kleine, hellichte raamopeningen hebben, als enige picturale element in een spaarzaam verlichte ruimte. Het werken met deze grondstructuren brengt meteen andere structuren met meditatieve kwaliteiten uit verschillende culturen of tradities in herinnering, zoals mandala’s, die ook opgebouwd worden als een vierkant met daarin een cirkel rond een centrum, of ikonen, waarbij het oog een rustpunt vindt in een centrum in een voor de rest relatief uniform beeld, of de verschillende kruisvormen, waarbij horizontalen en verticalen zich ontmoeten in een centraal punt.
Roland Jooris omschrijft Dan Van Severens werk als “ikonen zonder godsdienst”, of nog, als “ikonen van verlangen naar een niet te grijpen harmonie”.
Jaak Fontier heeft een diepgaande analyse gemaakt van verschillende facetten in het werk van Dan Van Severen. Hij geeft aan:
"Zijn schilderijen zijn yantra’s, langzaam gerijpte beschouwingen, geestelijke oefeningen, uitgewerkt tot aan het punt der verzadiging, tot waar de uitdrukking uitmondt in de stilte. Het beeld is een zeer eenvoudige geometrie, zonder kleur, bijna steeds symmetrisch. Het hypnotiseert, indien het niet onverschillig laat.”
Selectieve Bibliografie.
Jooris Roland, Iconen zonder godsdienst, in Ons Erfdeel, Jaargang 47, Stichting Ons Erfdeel, Rekkem / Raamsdonksveer 2004.
Laermans R ; e.a.., Dan Van Severen Werken op doek – Grafiek – Ruimtelijke werken 1969-2000, Gent, Ludion, 2000.
Dan Van Severen, Gent ; Eindhoven ; Amsterdam, Museum van Hedendaagse Kunst ; Stedelijk Van Abbemuseum ; Vlaams Cultureel Centrum, 25/06-05/09/1982 ; 17/09-24/10/1982 ;26/11/1982-09/01/1983.
Dan Van Severen 1959-1974, Brussel, Paleis voor Schone Kunsten, 26/09-03/11/1974.
Seuphor Michel, Abstracte schilderkunst in Vlaanderen, Brussel, Arcade, 1963
Fontier Jaak, Inleiding Tentoonstelling Dan Van Severen-Pol Spilliaert, Brugge, Korrekelder, 1964.